PROEVEN van een PROEFEILAND

De aankondiging dat de aanleg in het Markermeer van de Marker Wadden nu echt begint, maakt boze en blije reacties los. Wat de een verwelkomt als natuurontwikkeling, verwerpt de ander als verkwanseling van het Natte Hart van Nederland. Michiel Scholtes schortte zijn mening op en ging kijken bij het al aanwezige proefeiland bij Lelystad.

Sommige eilanden liggen vlakbij en toch ver weg. Al maanden vraagt het proefeilandje van de Marker Wadden om Zilt-bezoek. Maar steeds was Lelystad lagerwal, de wind te hard of had niemand tijd. Tot op woensdag 30 september een matige wind uit het oostnoordoosten waait en de barometer hoog op 1031 staat. Ankerweer. Ik maak tijd.

Laat die middag zeilt Eenhoorn vanonder de Hollandse bruggen het Markermeer op. Na Pampus Haven maken we langzaam noord. Eenhoorn hakt in de korte golfslag noordwaarts, het zal een latertje worden. Een glorieuze avond. De zon brandt boven Marken, het water gloeit. Vogels trekken in groepen van oost naar west, donkere trillende vlekjes, dan roze als ze collectief kantelen en het licht op hun witte buiken schijnt. Ver weg kaatst de laatste zonnestraal fel van de toren bij Lelystad in het ene glas wijn dat ik mezelf toesta. Terwijl sterren geleidelijk oplichten, spelen vliegtuigen vuurvliegje boven Amsterdam.

Donker. Eens kijken op de kaart. Geen kaart! Oeps, vorige maand uitgeleend. Teruggaan? Ach, mijn eilandje staat er toch niet op. Verder vaart geen blind paard hier schade, het Markermeer heeft geen ondieptes of kuilen, daar moeten de Marker Wadden juist verandering in brengen: meer reliëf, eilanden, kreken, ankerplaatsen, vissen en vogels.

De ‘pan’ van de Grote Beer wijst feilloos naar de Poolster. En straks zal de maan aan de heldere hemel staan. Toch zoek ik verder, zonder kaart varen is vloeken in de kerk. Dan vind ik in een oude Reeds een kaartje van het IJsselmeergebied, zonder details, maar met wat boogminuten langs de randen, dat moet voldoen.

Na middernacht, lager dan de kermisverlichting van windturbines boven Urk, prikken er vooruit twee gele schitterlichten door de duisternis. Verder weg trekken koplampen van auto’s over de Houtribdijk. De golfslag wordt lager, het water glad. Hogerwal, we zijn in de buurt. In de baan van het maanlicht verschijnen donkere strepen, grillige omtrekken. Ik strijk kluiver en fok, zeil traag langs de randen van wat een golfbreker moet zijn, drijf door het gat tussen Houtribdijk en eiland – eh, lag hier niet ook ergens een kunstrif voor paaigrage vissen? – ontwijk een paar onverlichte palen tot ik weer uitkom waar we het rondje begonnen. Ik voel met de slaggaard… geen bodem, dus meer dan 4 meter diep.

Toch maar ten anker, in het ernstigste geval krabben we naar een plek waar minder water staat. Om 01.30 met 20 meter ketting overboord liggen we doodstil. Vlakbij klinkt gesnater, getjirp en geklaag, gespetter en geruis van vleugels. Toch wat beesten gewekt. Dan wordt het stil, behalve het zuchten van de wind door het want.

Om 07.40 zit ik op de zalings met mijn camera. In het zuiden is het meer nevelig en grijs. Voor de boeg op een steenworp, strepen en vlekken. Verderop, in het noordoosten, ligt de Houtribdijk als een stalen balk waarin een snijbrander langzaam een gat brandt. Eerst geel… dan wit. Ik neurie ‘die Walküre’. De zon komt op en geeft kleur terug aan de wereld.

Voor me ligt een grote ring van zwarte basaltkeien om een blauwe lagune, daarbinnen – niet meer dan een kwart van het oppervlak – droogtes vol groen en rood onkruid en gele strandjes. Op het basalt zitten groepjes meeuwen en aalscholvers. Binnen de ring drijven tientallen zwanen, wat ganzen en eenden. Waar riet groeit, staan reigers doodstil in de aanslag. Sterns zijn er niet. Het is duidelijk geen broedseizoen: geen heftige schijngevechten om een paar vierkante centimeters grond; geen af en aan vliegende ouders die hun jongen volstoppen met vis. Aan de noordoostkant ligt een ponton met daarop een hok, op de oever installaties voor onderzoek. Niet fraai. Toch ga ik op in mijn eigen avontuur. Ik lig hier alleen, aan een mij onbekend eilandje.

Stel je voor dat zich hier straks een tiental grotere eilanden uitstrekt waartussen je met of zonder kaart voorzichtig een ankerplaats zoekt, terwijl verderop een nieuwe generatie trekvogels wordt grootgebracht, op grotere afstand van het ochtendverkeer over de Houtribdijk.

Dit artikel werd geplaatst in ZILT magazine 115: klik hier voor het origineel

Informatie over ZILT magazine ga naar: http://www.ziltmagazine.nl

Na de koffie gaat de bijboot overboord. De roeispanen slaan vonken uit het zonbeschenen water dat gorgelt onder despiegel als ik haal. Steeds geniet ik van mijn scheepje onder een andere hoek. Ik klim op een lichtopstand, op keien. Ik land op de ponton, ondanks verbodsborden en voel me een beetje schuldig. Een camera volgt kritisch wat ik doe en ik onderdruk de neiging te zwaaien naar wie later naar de beelden kijkt. Dan weer verder. Openingen in de stenen ring zijn afgesloten met drijvers aan een kabel; ik doe geen pogingen er binnen te komen. Een half dozijn reigers vliegt toch gramstorig op. Kleine eenden die ik niet kan thuisbrengen schrikken op vanachter de stenen en wieken driftig weg. Die krijgen straks gelukkig hun eigen beschermde gebied, afgesloten van al te gretige vogelaars en nieuwsgierige zeilers zoals ik.
Je kunt lang bekvechten over de verdiensten van Marker Wadden versus die van open water, over de kansen op natuurherstel in het verarmde Markermeer, over ruimte die projectontwikkelaars krijgen ter compensatie voor het afblazen van de Markerwaard, over de verhouding tussen exclusief vogelgebied en welk deel toegankelijk wordt voor mensen. Feit is, als dit proefeiland al een belevenis kan zijn, wat zal straks een archipel aan eilanden ons niet bieden?