Geschiedenis van het IJsselmeergebied: altijd in ontwikkeling!
Het IJsselmeergebied kent een lange geschiedenis, met als gevolg een grote diversiteit aan cultureel erfgoed en bijzondere landschappen. Van aardkundige relicten uit de ijstijden tot archeologische sporen van onze verre voorouders, die in het gebied rondtrokken toen het nog land was. Denk ook aan gebouwd erfgoed uit de tijd van het Hanzeverbond en later, de zeventiende-eeuwse intercontinentale scheepvaart. Een belangrijk deel van het erfgoed hangt samen met handel, havens, scheepvaart en de bijbehorende industrie en het visserijverleden. Een ander aspect herinnert aan de strijd tegen het water.
Het IJsselmeer is het grootste meer van Nederland. Nadat de afsluiting van het IJsselmeer door het dichten van de Afsluitdijk in 1932 een feit was, was het aanvankelijk nog een meer met zout water. Omdat er nu alleen nog maar zoet water werd aangevoerd, werd het meer eerst brak en na ongeveer 2 jaar was het in 1934 vrijwel geheel verzoet met grote ecologische gevolgen. Sinds omstreeks eind 1937 wordt gesproken van een volledig zoet IJsselmeer en een nieuw (biologisch) evenwicht werd medio 1939 bereikt.Het meer wordt voornamelijk gevoed door de IJssel (die zijn water vooral uit de Rijn krijgt) en in wat mindere mate door de Overijsselse Vecht. De rol van het Markermeer hierin is klein: in de winter komt ongeveer 6% van het instromende water uit het Markermeer, in de zomer wordt netto water afgevoerd naar het Markermeer. Het water wordt naar de Waddenzee geloosd door twee spuicomplexen, de Stevinsluizen bij Den Oever (Noord-Holland) en de Lorentzsluizen bij Kornwerderzand. Dat spuien gebeurt bij eb, dan staat het water in de Waddenzee lager dan in het IJsselmeer. Een andere functie is om de omliggende gebieden te voorzien van zoet water; zo wordt bij Lemmer water ingelaten, om Friesland en Groningen te voorzien van zoet water. Het water wordt gebruikt voor de landbouw en doorspoeling om verzilting tegen te gaan. Ook wordt water gebruikt voor de drinkwatervoorziening zoals bij Andijk. In de zomer staat water van het IJsselmeer 20 centimeter hoger. Het zomerpeil wordt op 0,20 m onder NAP gehouden, het winterpeil op 0,40 m onder NAP. In de zomer, wanneer de rivieren weinig water aanvoeren, maar wanneer er tegelijkertijd veel zoet water nodig is voor het doorspoelen van kanalen en het tegengaan van verzilting in de polders in heel Noordwest-Nederland, wordt voor een relatief hoog waterpeil in het IJsselmeer gezorgd. Hiervoor is de IJssel verdiept en zijn drie stuwcomplexen geplaatst in de Nederrijn.
Het IJsselmeer wordt begrensd door de Afsluitdijk, de Friese kust tussen grofweg Makkum en Lemmer, de westelijke dijk van de Noordoostpolder, de Ketelbrug, de noordwestelijke dijk van Oostelijk Flevoland, de Houtribsluizen, de Houtribdijk (tussen Lelystad en Enkhuizen) en de Noord-Hollandse kust van Enkhuizen naar Den Oever aan de Afsluitdijk. Door de aanleg van de Houtribdijk (1976) werd het Markermeer afgesplitst van het IJsselmeer.
Het IJsselmeer heeft een oppervlakte van 1133 km². Het heeft een gemiddelde diepte van 4,4 meter. Het diepste punt bevindt zich voor de kust van Lelystad (9,5 meter beneden NAP).[1] In de tijd van de Zuiderzee zijn er door eb- en vloedstromingen diepe slenken in het het noordelijk deel van het IJsselmeer ontstaan. Na de bouw van de Afsluitdijk zijn de getijdebewegingen gestopt en worden de voormalige stroomgeulen ondieper, omdat het fijnere slib er neerslaat.
De bodem van het IJsselmeer bestaat voornamelijk uit zand. In de diepere delen, bij de voormalige stroomgeulen, komt ook zavel en klei voor. Lokaal komt op enkele locaties keileem aan het bodemoppervlak. De IJssel is de voornaamste bron van sediment dat via het Ketelmeer naar het IJsselmeer wordt gevoerd. Er wordt gebaggerd voor zand en de aanleg en onderhoud van vaargeulen. Op sommige plaatsen wordt weer baggerspecie gestort in de gaten die door de zandwinning zijn ontstaan.
Download ‘Het IJsselmeergebied, Nederland land van betekenis’ PDF document | 24 pagina’s | 9,3 MB